Het mooiste improvisatiefestival van de Lage Landen

Here a review of Saturday 3 May in Bimhuis from Guy Peters (enola.be)
Voorlopig staat er nog altijd geen maat op het mooiste improvisatiefestival van de Lage Landen. Na de vijf dagen van 2013, wordt in 2014 uitgepakt met een zesdaags festival, waarbij opnieuw een resem internationale gasten grote sier komt maken aan de zijde van Doek-leden en andere improviserende Nederlanders. Net als vorig jaar kunnen we er enkel bij zijn op hoogdag 3 mei, en net als toen zagen we een paar indrukwekkende concerten.

Maar Doek is intussen ook zoveel meer dan zomaar wat concertavonden op een rij. Er wordt ook met kinderen gewerkt, gefietst en gepraat over muziek. Een geweldig concept eigenlijk, zeker in een wereld waarin zo veel misverstanden bestaan, zoals die van de avontuurlijke jazz en geïmproviseerde muziek. Om in te spelen op die behoefte aan wat meer duidelijkheid, ging de organisatie in de namiddag de uitdaging aan om in Zaal 100 — het kleine ‘Podium voor ongehoord geluid’ waar je op regelmatige basis terecht kan voor improvisatiereeksen — een combinatie te bieden van interviews en muziek. Kornettist Eric Boeren ging er het gesprek aan met festivalartiesten Hamid Drake, Dieter Manderscheid en Sylvie Courvoisier, drie muzikanten met totaal verschillende achtergronden die allemaal tot het kruim van de internationale improvisatie behoren. Invalshoeken werden door elkaar gebruikt met de onvoorspelbaarheid van een improvisatieconcert, maar een paar thema’s keerden wel terug, zoals invloeden, het zoeken van je eigen stem en de klank die in je verbeelding zit, de gevaren van formele opleidingen en de spanning tussen begeleiden en soleren.

Vooral Drake bleek een goedlachse en praatgrage gesprekspartner en hij vertelde gretig en kleurrijk over invloeden als Alice Coltrane, Don Cherry, maar ook over minder bekende namen, die net zo goed uit de schilderkunst konden komen. Het ging onvermijdelijk ook even over de twee ‘stromen’ die door Drake lopen: enerzijds die van de groove, een gevolg van zijn verleden als R&B- en funk-drummer, en natuurlijk ook de duik in het vrije verkeer, waarmee hij de voorbije decennia een ijzersterke reputatie heeft opgebouwd. Bassist Dieter Manderscheid, die de avond ervoor nog aan de zijde van Frank Gratkowski stond, vertelde over de impact die Coltrane’s Olé op hem had, en hoe hij die in een lokale platenwinkel ontdekte in een periode die voor de rest ook gedomineerd werd door de ellenlange jams van Canned Heat. Manderscheids jarenlange ervaring als muziekleraar was extra interessant in het licht van de discussie over formele studies voor jonge improvisatoren. Mooi moment was een plotse onderbreking door de kinderen die dezelfde namiddag creatief aan de slag gegaan waren en prompt een muzikale ondersteuning kregen van Boeren en Manderscheid. Het gesprek met de Zwitserse pianiste Sylvie Courvoisier startte lichtvoetig met haar verhuis naar New York, maar was ook het verhaal van een lange weg. Het duurde even voor ze de leerkrachten vond die ze nodig had, terwijl de vastberadenheid van de jonge, creatieve artieste, die concerten afschuimde en obsessief naar dezelfde cd kon blijven luisteren, mooi in de verf gezet werd. Iets bereiken doe je vooral door keihard te werken. Ook binnen deze wereld.

Het enige dat misschien nog leek te ontbreken, was meer praktische toelichting bij de muziek. Als dat beetje ervaring me iets heeft geleerd, is het dat een publiek best wel wat meer inzicht kan gebruiken in muziek die vaak intuïtief aangevoeld wordt. Doordat het nu gesprekken tussen muzikanten waren, werd dat aspect soms een beetje over het hoofd gezien. Misschien iets voor een andere keer. Niettemin kreeg je in de korte geïmproviseerde stukken van telkens een kwartiertje wel al een behoorlijk goed zicht op de individuele stijlen van de muzikanten: Drake met z’n onmiskenbare souplesse en dansende ritmes, Manderscheid met z’n precieze stijl en imponerende beheersing van het spel met de strijkstok, en Courvoisier ten slotte als figuur die de afstand tussen vrije improvisatie en modern klassiek dichter bij elkaar brengt. Van inside piano en over elkaar huppelende handen tot naar Messiaen leunende densiteit; het kwam allemaal aan bod in een korte demonstratie die haar veelzijdigheid onderstreepte. Boeren bewees intussen ook nog eens dat hij tot de meest herkenbare en eigenzinnige trompettisten van Nederland gerekend mag worden, zowel in staat tot vloeiende toonladders als allerhande onalledaagse geluiden en technieken.

’s Avonds in het Bimhuis kwamen drie trio’s aan bod die samen de breedte van de geïmproviseerde muziek uit de doeken deden. Gitarist Jasper Stadhouders en drummer Onno Govaert, beide vertegenwoordigers van de jonge Amsterdamse garde en lid van Cactus Truck en een hele resem andere projecten, speelden samen met veteraan van vele oorlogen Wilbert de Joode een korte set die het vooral moest hebben van ritmische ongedurigheid en frenetieke, bijna neurotisch klinkende interactie. Stadhouders, net terug van een Amerikaanse tour met Ken Vandermarks Made To Break, koos verrassend voor de akoestische gitaar, waar hij de meest kleurrijke, geschraapte en muzikaal stotterende klanken uit haalde (iets wat een muzikale tegenhanger kreeg in het rammelende spel van Govaert, die vooral een hechte eenheid vormde met de Joode), maar soms ook haast Spaans aandoende melodieflarden.

Govaert en de Joode gingen als duo van start voor een tweede stuk, waarin Stadhouders overschakelde op de elektrische gitaar en feedback inzette als basisingrediënt. Plots zorgden de drie voor een opmerkelijk trance-effect, waarbij het attente ideeënverkeer excentriek bleef, maar nergens de eenheid in gevaar bracht. Door abrupte spurtjes en allerlei attributen te integreren, drong het door dat dit verre van een doorsneetrio was. Het krachtige slotstuk, met een meer assertieve Govaert, bracht nog eens een knappe dwarsdoorsnede, waarbij de Joode z’n bas liet zingen met de strijkstok en Stadhouders even heimelijke jazzakkoordjes uit de mouw leek te gaan schudden. Een schijnbeweging. Het was bij momenten duidelijk wat zoeken, maar de interactie was gewaagd en weigerde zich aan banden te laten leggen. Hopelijk komt er een vervolg.

Het was voor velen vooral uitkijken naar het trio John Dikeman, William Parker en Hamid Drake. De in Amsterdam gebaseerde saxofonist groeide op met de klanken van de legendarische ritmesectie die in het verleden naast en rond legendes als Charles Gayle, David S. Ware, Fred Anderson en Peter Brötzmann terug te vinden was. Dikeman achtte de tijd ondertussen rijp om de uitdaging aan te gaan om met dat hechte tweespan te spelen. Niet vanzelfsprekend, want zelfs grote namen kunnen soms niet anders dan erkennen dat ze verbleken naast de telepathische interactie van het duo, maar Dikeman liet zich daardoor niet uit het lood slaan. Integendeel: hij nam regelmatig het voortouw in excursies die doorheen een lange improvisatie van veertig minuten met het hoofd vooruit de freejazzgeschiedenis indoken om van daaruit vervolgens huis te houden met inventiviteit, blues, emotie en groove.

Dikemans stijl leek misschien iets minder confronterend dan soms bij Cactus Truck het geval is. Daar kiest hij vaak vanaf de eerste ademstoot voor overblowing en hysterisch scheurende effecten. Dat was hier minder het geval. De energie was meer gedoseerd, maar niet minder indrukwekkend. Het opvallende was dat de invloeden die vroeger soms naar het oppervlak kwamen drijven – vooral Albert Ayler en Charles Gayle – nu iets minder sterk aanwezig leken. Misschien een bewuste keuze van Dikeman om minder de richting van gospel en extase te kiezen, maar het bleef een imposant schouwspel waarbij spurtjes getrokken werden, flows uitgetekend en ruimte gelaten. Als Parker en Drake er even een onderonsje van maakten, voelde je zo die gelijkgezinde soul. Geen evidentie om daarop in te pikken, maar zowel als tenor- als op altsax speelde Dikeman assertief mee, zonder daarmee een wig te willen drijven tussen de twee.

Het gevolg: een spannende wrijving die voortdurend aanwezig bleef door Dikemans weigering om eenvoudigweg voor de groove te kiezen. Dat is iets dat hem ook al voorgedaan werd, zij het op een andere manier, door Brötzmann, die er op papier ook een heel andere tactiek op nahoudt dan de Amerikanen. En natuurlijk was het soms met open mond kijken naar Drake. Zoals die over dat drumstel danst met stokken, handen en ellebogen; dat blijft buiten categorie, een feest van muzikaliteit en muziek als levenskunst. Het mooiste van al werd echter bewaard voor het moment waarop Dikeman met een sputterende altsax inpikte op een solobeweging van Parker; de bekroning van een aangehouden intensiteit die op het perfecte moment z’n ontlading kreeg. Niet door te kiezen voor het brute gebaar, maar dankzij een ideale timing. Het was dan ook niet zozeer een muzikale krachtpatserij of een stukje profileringsdrang, maar een demonstratie van drie kanonnen. Parker en Drake blijven een fenomenaal duo, maar Dikeman stond z’n mannetje en zette de poort naar de toekomst nog wat verder open.

Als hoofdact had de organisatie Thurston Moore gestrikt, die speelde met de muzikanten die hem een tijd geleden ook vergezelden voor een paar concerten in België: gitarist Andy Moor en de Franse dichter Anne-James Chaton. Het concert startte echter met een partijtje geharrewar van de gitaristen, met ontregelde klanken en knetterende fusillades, die afgewisseld werden met hypnotiserende figuren waarvoor soms niet meer dan twee noten nodig waren. Na een korte intro voegde Chaton zich bij zijn kompanen, maar dan wel door ook voor een fond van mechanische beats te kiezen, die gebruikt werd als ondergrond. Moor mishandelde de snaren met een stalen borstel, Moore kneep de meest ontredderde klanken uit z’n instrument.

Minstens even opmerkelijk was de stijl van Chaton. Die staat er doorgaans stokstijf bij en leest z’n teksten af met een repetitieve, monotoon dreunende voordracht, meestal in het Frans, soms ook in Engels met haar op. In de eerste helft van de set zorgde dat geregeld voor een heftige trance van huilende en piepende gitaren, repetitieve beelden en hakkende lettergrepen. Cijfers en plaatsen werden haast mechanisch afgerammeld, terwijl stugge ritmes halsstarrig verder sputterden en klaterden, fungerend als uitgezette grenzen voor de gitaristen. Die vulden gretig op met ongebruikelijke technieken en texturen, maar konden niet voorkomen dat gaandeweg de monotonie begon in te treden. Gelukkig kreeg de performance nog een knappe wending in een slotstuk waarvoor Chaton tekst haalde bij een recente krant en in het rond gegooide papiersnippers. Niet helemaal een spetterende finale, maar daar zat het voorgaande concert waarschijnlijk voor iets tussen.